Julle Luirts Boelens (r. 1605 – r. 1673) en zijn nageslacht

Julle Luirts, zoon van Luirt Julles, vestigt zich in de stad Groningen en wordt de stamvader van een kleine familie Boelens, die in de 18e eeuw in mannelijke lijn is uitgestorven. Het verhaal van deze familie van de broer van onze voorvader is wel interessant, want zij heeft veel sporen in de archieven nagelaten en je krijgt een duidelijk beeld van het leven en de handel en wandel van de kooplui en brouwers.

 

III-b

Julle Luirts Boelens (9), koopman in boter te Groningen, geboren rond 1605 te Kloosterburen op Feddemaheerd, overleden te Groningen tussen 1672 en 28 april 1674 (misschien al vóór 16 april 1673), zoon van Luirt Julles Boelens (II-b) en Adriaantje Ariens. Julle trouwt te Groningen (Martinikerk) op 30 augustus 1635 (1)  met Trijntien Writsers, geboren rond 1610 te Zuidwolde, overleden vóór 19 december 1637, dochter van Writser Jans(en) en Claasien N.N. Julle ondertrouwt te Groningen op 3 november 1638[1] (2) met Stijntien Jansens Geerts, geboren aldaar rond 1615, overleden aldaar in  1650, dochter van Johan Geerts(ema) en Beata Jacobs. Julle trouwt aldaar op 8 januari 1651 (3) met Renske Abbringe, geboren rond 1622 te Groningen, overleden in oktober 1661, dochter van Harmen Abbringe en Trientje (Stijntjen) Albers.

 

Deze Julle is duidelijk vernoemd naar zijn grootvader Julle Boelens.

In het ondertrouwboek van de Stad staat op 29 augustus 1635 dat hij uit Kloosterburen en zijn bruid uit Zuidwolde met attestatie in de Stad zijn gekomen.

Schoonvader Writser Jansen pachtte in 1630 van de provincie 163 ½ grazen te Zuidwolde. Zijn weduwe wordt vermeld als gebruikster van 109 grazen ‘op suidoosten van Wirkerhuis’ te Zuidwolde. In 1634 is ‘Willem Haijkens

’ als schoonzoon de opvolger[2] en hij treedt als zodanig ook op bij het volgende:

1637, 19 december:

Nadat Trijntje is overleden, is er ruzie om haar erfgenis ontstaan. Er zijn geen kinderen uit het huwelijk tussen Julle en Trijntje. Willem Haickens treedt op en eist van Julle alle ‘soodaene goederen als [=die] zijn verstorvene huisfrouwe op haer sterffdagh heeft naegelaten en ab intestato op hem impt. [=eiser] verervet’[3]. Willem Haickens was met een zuster van Trijntje gehuwd. Het was in die tijd niet zo, dat de overgebleven partner automatisch alles erfde.

1638, 24 januari:

Weer komt dezelfde kwestie voor. Er blijkt uit dat er een verschil was in het gangbare erfrecht tussen de Stad en de Ommelanden. Willem Haickens zegt dat hij recht heeft op de erfenis van Trijntje, omdat zowel Julle als Trijntje Ommelanders waren, aldaar gewoond hebben, de huwelijkse voorwaarden daar besproken zijn in aanwezigheid van familieleden, dat er een huwelijkscontract is opgesteld door Jonker Coppen d’Meppsche en dat het Ommelander recht dus moet gelden. Julle claimt dat dat huwelijkscontract nu niet meer geldig is omdat hij en zijn overleden vrouw in de Stad hebben gewoond en dus volgens stadsrecht behandeld moeten worden. De rechters verwerpen Julle’s argument en hij moet zijn erfenis afstaan.[4]

In 1638, bij de ondertrouw met zijn 2e vrouw is haar broer Jacob Jansens getuige.

Schoonvader Johan Geerts was borger en koopman in de Oosterstraat te Groningen.[5]

1639, 3 april:

Stijntje’s oom Roeleff Berents Birza is voorstander over haar geweest tijdens haar minderjarigheid en wordt gekwiteerd voor zijn administratie.[6] Hij was getrouwd met een zuster van haar moeder, Martijen Jacobs.

Als Julle datzelfde jaar ingeschreven wordt in het boek van degenen die het klein burgerrecht van de stad Groningen verkrijgen staat als zijn beroep ‘botterkoper’ vermeld.[7]

1646/1647:

Tijdens zijn tweede huwelijk woonde hij kennelijk in de Gelkingestraat.[8]

 

Groningen: Nieuwe vestingwal (1624) met Oosterpoort en Oosterpoortenbrug

 

1650, 19/26 juni:

Julle gaat met zijn zwager Jacob Jansens naar een veiling. Er worden twee grazen land geveild. Zij zijn van Harcke Geerts, een oom van Stijntje, broer van haar vader Johan. Ze behoren tot een ‘venne van vier graesen’. De andere twee grazen waren al van Johan Geerts. De grond is gelegen in ‘t Zandt en is verpacht aan Wabbe Rainx. Jan Jansen ‘in die Sonne’ biedt mee op de grond, maar Julle en Jacob bieden erover heen namens hun (schoon)vader Johan Geerts.[9]

1650, 15 oktober:

Stijntje is overleden. Over de drie minderjarige kinderen van Julle en Stijntje worden haar broer Jacob Jans voormond, haar oom Jan Jacobs Gerloffs (een broer van haar moeder) en Julle’s broer Enno Luirts voogden.[10]

1650, 5 december:

Julle en zijn 3e vrouw Renske laten een huwelijkscontract maken. Alle ingebrachte goederen van beide zijden, alle goederen die zij tijdens hun huwelijk zullen erven en alle winst en verlies tijdens het huwelijk voorvallende wordt gemeenschappelijk bezit. Buiten gemeenschap blijven: Alle ‘landen offte groene erven’ in de Ommelanden of in het gericht van Selwert respective gelegen, die moeten altijd terugkeren naar de zijde waar ze vandaan gekomen zijn. De kinderen zullen gelijke rechten hebben op de nalatenschap van de ouders. Bovendien worden zij gelijkgeschakeld met de ‘kinderen offte soons die de bruidegom bij sijn overleden huisvrouw geprocreert heeft’. Als Julle vóór Renske overlijdt, zonder


 

[1] Het huwelijk zelf wordt niet vermeld.

[2] GrA SA, inv. nr. 719, register van Spanheim; idem inv. nr. 2348, fol. 61/61v

[3] GrA r.a. III a deel 35

[4] Idem

[5] Zie: H.L. Kruimel: De oudste generaties van het geslacht Geertsema, in: Jaarboek van het CBG 1970, blz. 148

[6] GrA r.a. III J deel 9, fol. 147, 15-9-1679: een inventarisatie van zijn goederen, waarbij de kwitantie van Julle en

Stijntje werd aangetroffen.

[7] GrA klapper op het register van Klein Burgerrecht. Er staat ‘Jille Boelens’.

[8] GrA HJK inv. nr. 876, fol. 237, 22-1-1646

[9] Idem inv. nr. 1354, trekcedullen, deel 2

[10] VSG 1639-1672